Inenten
Kennisbank van Vereniging Eigen Paard
Kennisbank van Vereniging Eigen Paard
Om te voorkomen dat het paard een bepaalde ziekte oploopt moet het regelmatig ingeënt of gevaccineerd worden. Bij een vaccinatie wordt het paard ingespoten met verzwakte, gedode of deeltjes van ziektekiemen. Die veroorzaken niet de ziekteverschijnselen, maar zorgen wel voor de bijbehorende afweerreactie, waarbij ‘memorycellen’ worden gevormd. Deze vaccins zijn tegenwoordig zo veilig dat de paarden er nauwelijks bijwerkingen van ondervinden. Het is daarom ook niet nodig het paard na de enting volledig op rust te zetten. Bij een jong paard dat nog niet vaak geënt is rust wel verstandig. Dan krijgt de afweer alle tijd om zich optimaal te ontwikkelen.
De allereerste enting moet binnen een aantal weken (3 – 6) herhaald worden, ook wel basisenting genoemd. Na de eerste enting wordt al een aantal memorycellen gevormd, maar pas na een tweede zullen deze cellen de capaciteit hebben om ervoor te zorgen dat het paard niet ziek wordt bij een aanval van het virus. Met de maanden verdwijnen de memorycellen weer langzaam, het is daarom noodzakelijk dat paarden regelmatig worden geënt.
De meest voorkomende aandoeningen bij paarden waar tegen gevaccineerd kan worden zijn:
Aandoening | Basisvaccinatie | Geldigheid | Bijzonderheden |
Influenza/griep | 2x met 3-12 week tussentijd | 1 jaar | – Drachtige merries: evt. extra enting > 7 maand – Veulens: 4-6 maand (afh. van status merrie) |
Tetanus/Klem | 2x met 3-12 week tussentijd | 1 jaar | – Meestal gecombineerd met influenza-enting |
Rhinopneumonie | 2x met 4 – 6 week tussentijd | 6 maand | – Drachtige merries: 5-7-9 maand – Veulens: vanaf 5 maand |
Schimmels | 2x met 2 week tussentijd | 9 maand | – Veulens: vanaf 5 maand |
Droes | 2x met 2 w tussentijd | 9 maand | – Veulens: vanaf 4 maand |
KNHS reglement
Een paard mag alleen op wedstrijden uit worden gebracht als uit het paardenpaspoort blijkt dat de vaccinatiegeschiedenis van het paard in orde is. Het paard dient een basisenting tegen influenza te hebben gehad. Deze twee entingen moeten minimaal 21 en maximaal 92 dagen na elkaar gegeven zijn. In de tussentijd mag het paard niet op wedstrijden worden uitgebracht. Daarna dient het paard jaarlijks zijn vervolgenting te hebben gekregen. Hiermee wordt bedoeld dat deze enting op maximaal een jaar na de laatste enting toegediend is (een boostervaccinatie). Wanneer een paard bijvoorbeeld voor het laatst is ingeënt op 20 maart 2007 dan moet het paard uiterlijk op 20 maart 2008 weer ingeënt zijn. Ook moet de laatste enting minimaal 6 dagen voor de (eerste) wedstrijd(dag) toegediend zijn.
Een vermelding van een vaccinatie in het paardenpaspoort is alleen geldig als deze is voorzien van een stempel en handtekening van de dierenarts die de vaccinatie heeft toegediend. Daarnaast dient de sticker met het batchnummer van de entstof in het paspoort geplakt te worden. Toen het paardenpaspoort nog niet bestond werden inentingen bijgehouden in een inentingsboekje. Deze hoeven niet allemaal te worden overgenomen in het paardenpaspoort. Wel moet een dierenarts in de eerste regel van het vaccinatieoverzicht in het paardenpaspoort (in het Engels) de datum van de laatste inenting vermelden en dat de vaccinatiehistorie van het paard correct is. En hij moet het uiteraard voorzien van dagtekening, handtekening en stempel van de dierenartsenpraktijk. Een boostervaccinatie is voor internationale wedstrijden niet afdoende. Hiervoor dienen de paarden elk halfjaar te worden ingeënt.